ANARCHISTISCH RECHT – 2 : René Berthier : Staat, Recht En Legitimiteit
Article mis en ligne le 20 novembre 2023

par Eric Vilain

ANARCHISTISCH RECHT – 2 : René Berthier : Staat, Recht En Legitimiteit
19/11/2023
tags : anarchisme en recht, anarcho-syndicalisme, Obrigkeitsidee, rechtsstaat

Enkele jaren geleden vormde zich in de Juridische faculteit van SciencesPo te Parijs een leesgroep die zich ‘Juristes anarchistes’ (Anarchistische juristen) noemde. Hun doel was (en is) het nadenken op te gang brengen over de mogelijke bijdragen van het recht op het terrein van het politiek anarchisme (voor meer informatie, zie Online). Om meer helderheid te krijgen over deze kwestie heb ik een serie ‘Anarchistisch Recht’ opgezet. De verschillende delen staan op zichzelf, maar er is een bepaalde coherentie tussen elkaar. Zo meent menig anarchist dat anarchisme en recht elkaar afstoten (divergentie) terwijl in een ideologisch aangepast perspectief ze elkaar juist aantrekken (convergentie). Dit kwam al aan de orde in het eerste deel (zie Online).

Wie zich in deze materie verdiept komt anarchistische auteurs tegen aan wie ook constitutioneel recht en denken over de rechtsstaat is te ontlenen. Ik zal dit duidelijk maken aan de hand van een tekst van de Franse libertaire activist, anarchosyndicalist en auteur, René Berthier, gespecialiseerd in het denken van Bakoenin.

Hieronder zal ik enkele delen van een tekst van Berthier – die in totaal meer dan 20 pagina’s telt – vertalen en bewerken om aan te geven wat door hem als libertair recht wordt ervaren. Tevens komt daarbij ‘constitutioneel recht’ naar voren, alsmede een libertaire visie op ‘rechtsstaat’. [ThH]

Bestrijden ‘Obrigkeitsidee’
René Berthier

Het is alweer een tijd terug, dat René Berthier mij informeerde over zijn artikel getiteld, ‘Staat, recht en legitimiteit’, verschenen in het tijdschrift l’Homme et la société (nr. 123-124, 1997). Het artikel betreft een uitgewerkte versie van een lezing die gehouden werd tijdens een colloquium over libertaire cultuur (Grenoble, 1996), waar hij (samen met de psychoanalyticus Philippe Garnier) het zou hebben over anarchisme en recht. Tien jaar na publicatie verspreidde hij het artikel integraal via internet (zie Online).

Het is al tijden bekend dat anarchisten niet alle recht verwerpen. In tegendeel, er kan zelfs sprake zijn van libertair recht. Daar komt bij dat al ver in het verleden sommige juristen een anarchistische invalshoek kozen voor hun manier van denken over recht – zonder daarbij die invalshoek zo te noemen. Men komt ook expliciet tegen dat zij onder meer de bijzondere plaats van de staat in de rechtsorde afwijzen en dat zij de Obrigkeitsidee bestrijden (het opgelegde autoriteitsidee, het overheidsgezag). Een van de voorbeelden van zo’n jurist was de Nederlandse hoogleraar in het staatsrecht van een eeuw geleden, te weten Hugo Krabbe (1857-1936).

Over Krabbe’s leer zegt later de vermaarde jurist Gerard Langemeijer (1903-1990) in zijn boek Inleiding tot de studie van de wijsbegeerte des rechts (1973) : ‘ze komt hierop neer, dat geen regel de mens anders als recht kan binden dan door zijn overtuiging, dat de regel recht verdient te zijn, de uitspraak van zijn ‘rechtsbewustzijn’’ (p. 147). Los van Krabbe komt men bij René Berthier tegen, dat de libertaire visie over recht – ook die van Bakoenin – samenhang vertoont met het… ‘rechtsbewustzijn’. Aan het eind van dit tweede deel kom ik nog kort op Krabbe terug.

Libertair denken
René Berthier wijst erop dat anarchisme zelden gezien wordt als een theorie en een praktijk die ertoe leidt een nieuw recht te creëren. Toch wordt het evenwel voortdurend gevonden in de teksten van de grote anarchistische theoretici en van activisten. Het betreft op voorhand het recht van opstaan ​​tegen onderdrukking en uitbuiting : ‘Het recht van elk individu om op te komen tegen onderdrukking en uitbuiting is onaantastbaar [1 ; de cijfers tussen haken corresponderen met de noten in het artikel van Berthier ; voor het artikel, zie Online ; thh.].’

Het libertaire denken gaat evenwel verder dan het individuele recht om in opstand te komen en situeert zich binnen het kader van een sociale realiteit die, in de woorden van Proudhon, het individu een moraal geeft die ‘superieur is aan zijn individualiteit’ : rechtvaardigheid. ‘In een eenzaam bestaan zou dat levenloos zijn’. Van een auteur die beweert dat ‘eigendom diefstal is’ kan je verwachten, dat hij het probleem van het recht een bepaalde plaats in zijn denken geeft. Meer in het algemeen kan worden gezegd dat alle strijd van de arbeidersbeweging sinds haar ontstaan ​​gebaseerd is op aanspraken op rechten : een recht om te creëren.

Recht en sociale krachten
Bakoenin benadert de kwestie van het recht door ‘de aard van de sociale krachten’ te onderzoeken [6], die ‘de politieke, burgerlijke en sociale orde’ vormen. Deze orde is het resultaat van strijd, conflicten en de wederzijdse actie van de verschillende krachten die, binnen en buiten, op de samenleving inwerken. Hieruit volgt dat een transformatie alleen kan plaatsvinden door een ‘grondige wijziging van het evenwicht tussen de krachten die zich manifesteren’. Dat is in het kort de ontstaansgeschiedenis van het recht.

Het gaat Bakoenin duidelijk om het bepalen van de voorwaarden voor de afschaffing van het recht binnen de uitbuitingsmaatschappij. Hij wil vooral begrijpen hoe gevestigde regimes in het verleden zijn gewijzigd en hoe ze vandaag kunnen worden gewijzigd. Daarom is het nodig om ‘de aard van sociale krachten nader te onderzoeken’.

Het is veelbetekenend dat Bakoenin een parallel trekt tussen de aard van het recht in de samenleving en de aard van collectieve kracht in de economie. Proudhon had al opgemerkt dat het politieke de vervreemding was van de collectieve kracht die eigen is aan het sociale leven, terwijl het kapitaal de vervreemding was van de collectieve arbeidskracht.Proudhon verdedigt zich verder tegen elke beschuldiging van idealisme in zijn aanpak, door te bevestigen dat ‘rechtvaardigheid geen economische feiten creëert, (…), ze negeert ze niet (…). Ze beperkt zich tot het opmerken van de ware en tegenstrijdige aard ervan [7]’.

Net zoals in de economie de gecombineerde kracht van een groep mensen verder gaat dan de som van de krachten van elk individu waaruit de groep bestaat, zo kan het sociale recht niet worden gereduceerd tot de eenvoudige som van de rechten van de individuen waaruit de samenleving bestaat. De regels die de samenleving sturen, of ze nu expliciet zijn – zoals het recht – of impliciet zoals gewoonten, zijn het resultaat van een confrontatie tussen vijandige krachten die een tijdelijk evenwicht hebben bereikt. Deze regels kunnen juist worden gevormd door ‘bewuste, gecombineerde, opzettelijk geassocieerde krachten’ waarvan de macht het centrum vormt.

Maar Bakoenin is daarnaast ook geïnteresseerd in die ‘onbewuste, instinctieve, traditionele krachten, om zo te zeggen spontaan en nauwelijks georganiseerd, hoewel vol leven…’, die regels vormen en die het bestaan ​​van de mensen (be)sturen. Want de sfeer van het niet-recht – waar de uitgebuitenen zich bevinden – vormt een net zo belangrijk onderzoeksterrein als dat van het officiële recht, dat van de uitbuiters, omdat het in potentie het recht van morgen vormt.Hij erkent echter dat ‘het niet mogelijk is om de ene wereld van de andere te scheiden door een zeer rigide lijn’.

De kernvraag is : hoe kan een minderheid een onaanvaardbare rechtsstaat opleggen aan een overweldigende meerderheid ?

Het rechtsbewustzijn
Ellende en barre levensomstandigheden zijn nooit de trigger geweest voor een revolutie. De ‘revolutionaire gezindheid van de werkende massa’s’, zegt Bakoenin, hangt niet alleen af ​​van de meer of mindere mate van ellende die ze ondergaan, maar van het vertrouwen dat ze hebben in ‘rechtvaardigheid en de noodzaak van de triomf van hun zaak’. ‘Het gevoel of rechtsbewustzijn is in het individu het gevolg van theoretische kennis, maar ook van zijn praktische levenservaring [8]’.

Dit rechtsgevoel [dat van rechtvaardigheid ; thh.] wordt volgens Bakoenin bijzonder levendig gewekt door de ervaring van de staking. ‘De staking is oorlog’, zegt hij, ze ‘haalt de gewone arbeider uit zijn isolement, uit de eentonigheid van zijn doelloos bestaan’, het herenigt hem met de andere arbeiders, in dezelfde passie en naar hetzelfde doel ; het overtuigt alle arbeiders op de meest opvallende en directe manier van de noodzaak van een strikte organisatie om de overwinning te behalen [9]’.

De staking maakt deel uit van een geleidelijke strategie die uitgaat van een ‘cumulatieve progressie waarbij gedeeltelijke strijd wordt opgevat als training voor algemene confrontatie en waar de verbeteringen, door actie verkregen, als een vóórafbeelding (préfiguration) zijn van de samenleving die moet worden opgebouwd [10]’. Zo kon Emile Pouget in 1907 schrijven : ‘In de smeltkroes van de economische strijd wordt de versmelting van politieke elementen bereikt en wordt een levende eenheid verkregen die het vakbondswerk omvormt tot een macht van revolutionaire coördinatie [11]’. Pouget zal in de directe actie zien de wijze van vestiging van het recht : ‘Directe actie is de werkende kracht in creatief werk ; het is de kracht die nieuw recht doet ontstaan, sociaal recht maakt !’ [Émile Pouget voor andere vormen van directe actie, zie Online].

[..]

Het recht, de ‘vorm in actie van rechtvaardigheid’
De ‘wortels’ van het recht worden allereerst gevonden in elk individu, eisend dat zijn waardigheid wordt gerespecteerd.Maar collectieve rechtvaardigheid en sociaal recht zijn niet gelijk aan de som van individuele eisen. De sociale werkelijkheid geeft het individu een moraal ‘superieur aan zijn individualiteit’, zagen we. Rechtvaardigheid, zegt Proudhon opnieuw, is ‘levenloos in een solitair bestaan’. Als we bedenken dat het mogelijk is om het recht voor te stellen als (a) een bijzondere claim of als (b) een universele vereiste, dan kan het anarchisme onweerlegbaar binnen de tweede hypothese geplaatst worden. Dit valt dan samen met de bijzonderheid dat de individuele rechten het gevolg zijn van zijn plichten tegenover de samenleving. Bakoenin benadrukt in feite dat het individu niets is zonder de samenleving die hem heeft voortgebracht. [..]

Rechtvaardigheid is geen vorm zonder inhoud, het is een realiteit die wordt geverifieerd in de sociale praktijk, en meer bepaald in de economische verhoudingen. De realisatie van rechtvaardigheid zal mogelijk zijn binnen een samenleving waarin de soevereiniteit gevestigd zal zijn van hen die producten voortbrengen (‘producenten’). Het recht zal een regulerende functie hebben in de samenleving (functie van regulering van het sociale leven) waar zij het ‘overwicht’ [69] verworven heeft. Het zou tevens mogelijk maken om evenwichten te verzekeren en om risico’s van onderdrukking te vermijden (bescherming tegen opkomende overheersing).

In een samenleving waar het recht het ‘overwicht’ verworven zal hebben, kan rechtvaardigheid volgens de uitdrukking van Proudhon geen gesloten systeem zijn, maar alleen een beweging die zich onophoudelijk aanpast aan de evolutie van de sociale verhoudingen. ‘We zullen nooit het einde van het recht kennen, omdat we nooit zullen stoppen met het creëren van nieuwe relaties tussen ons [63].’

Recht is een manier van handelen. Het is een daad waarin de sociale mens een relatie aangaat met anderen, waardoor mensen zichzelf erkennen in hun gelijkheid en hun waardigheid, in de wederkerigheid van hun belangen [64]. Het begrip rechtvaardigheid impliceert de wederkerigheid van contractuele relaties, met inbegrip van de erkenning van de specificiteit van het collectieve feit en tegelijk ook met de vrijheid van het subject. Het is in wezen een relatie van wederkerigheid, van erkenning van de ander. Aangezien het recht niet gebaseerd is op een machtsevenwicht, omdat het niet de rechtvaardiging van geweld is, is het de vorm in actie van rechtvaardigheid. Het wordt zelf een sociale kracht, in die zin dat het de aanspraken van de samenleving ondersteunt. Rechtvaardigheid is een ‘cohesiekracht’, zegt Proudhon [65].

Het recht is dus geen beginsel dat het sociale overstijgt in zoverre het sociale evenwichten uitdrukt, die naar tijd en plaats variëren. De formulering ervan neemt deel aan de maatschappelijke dynamiek : wat vandaag volgens Proudhon op de agenda staat, is de instelling van economisch recht dat enerzijds het recht van oorlog en geweld [67] en anderzijds het politieke recht gebaseerd op overheidsdwang zou opvolgen. In een anarchistische samenleving is dit nieuwe recht, gebaseerd op het evenwicht van economische en sociale krachten, de voorwaarde voor een egalitaire democratie waarin het idee van rechtvaardigheid ‘kracht van de wet’ krijgt [68].

Schets van constitutioneel recht
Tot zo ver heb ik René Berthier aan het woord gelaten over wat hij aan denken over recht vond bij anarchistische auteurs. Dit spitste zich toe op het verschijnsel ‘organisatie’. Als men spreekt over de basisorganisatie van een samenleving dan hanteren juristen vaak de term ‘constitutioneel recht’. Anarchisten zullen die term niet zo snel gebruiken, wat niet betekent dat zij geen idee hebben van de basisorganisatie van de samenleving waaraan zij denken. Anarchosyndicalisten zijn daar stellig in en dat maakt René Berthier ook waar. Om dat aan te tonen sluit ik op dat punt in zijn betoog bij hem aan.

De vraag is niet, zegt hij, of de arbeiders in opstand kunnen komen, maar ‘of ze in staat zijn een organisatie op te bouwen die hen de middelen geeft om tot een zegevierend einde te komen’, waarmee hij Bakoenin citeert. Het is voor hen niet voldoende om zich te verzetten tegen de samenleving van uitbuiting door de wapens waarover ze beschikken, tegen de staking of de opstand ; ze moeten een theorie uitwerken die de uitdrukking is van hun streven naar gerechtigheid, naar recht. Het orgaan waarin deze nieuwe wet wordt uitgewerkt is, volgens Bakoenin, de Internationale Vereniging van Arbeiders, wiens programma ‘een nieuwe wetenschap met zich meebrengt, een nieuwe sociale filosofie, die alle oude religies moet vervangen, en een compleet nieuwe politiek [20]. …’.

Het revolutionaire syndicalisme en anarchosyndicalisme van het begin van deze eeuw zullen dit idee overnemen, in een benadering die perfect wordt beschreven door [een van de grote figuren van de Franse libertaire beweging, drukkerij-corrector en secretaris van de vakbond van correctoren ; thh.], Jacques Toublet (1940-2002) :

‘Onder de thema’s van het revolutionaire syndicalisme die geleidelijk in de vergetelheid raakten, vinden we ook het idee dat [de revolutionaire syndicalist, secretaris van de metaalvakbond ; thh.] Alphonse Merrheim (1871-1925) tijdens de debatten in Amiens en in de zuivere Proudhonistisch traditie in herinnering heeft gebracht, volgens welke het doel van het syndicalisme onder andere is om de bestaande legaliteit af te breken en om ​​nieuw recht te laten ontstaan en om regeling van regulering van een maatschappij van geëmancipeerde arbeid voor te bereiden.’

‘De autonomie en soevereiniteit van de basisorganisaties van de sociale structuur, de duale territoriale en professionele structuur, de federatieve banden die tussen de samenstellende delen worden gecreëerd, ontwikkelen de praktijk en het recht, gebaseerd op de eis van vrijheid en rechtvaardigheid, van de nieuwe wereld, tegenover de gecentraliseerde burgerlijke staat en zijn recht om de eigenaren te verdedigen. Tussen de elementen van de federatieve vakbeweging zijn ook juridische procedures verweven voor overleg, debat, besluitvorming en geschillenbeslechting, ontworpen volgens een ander model dan de vorstelijke en Jakobijnse centralistische traditie [21].’

Over rechtsstaat en rechtsStaat
De manier waarop naar ‘rechtvaardigheid’ werd verwezen om er betekenis aan te verlenen, bleken verscheiden. We kwamen het tegen als ‘cohesiekracht’ (Proudhon) in samenhang met ‘het evenwicht van economische en sociale krachten’. Het zou recht op leveren met een regulerende functie in de samenleving en mogelijk maken om evenwichten te verzekeren en om risico’s van onderdrukking te vermijden (libertair constitutioneel recht). Dit laat zich denken in termen van recht, dat concentratie van macht in handen van weinigen verhindert. Hier sluit rechtstatelijk denken op aan van een libertair type. Dat geeft natuurlijk problemen wie de actuele devaluatie van de rechtsstaat in ogenschouw neemt. René Berthier is zich dat zeer wel bewust. Hij werkt daarom met twee dezelfde begrippen op één verschil na : een kleine letter ‘s’ en een hoofdletter ‘S’. Het woord ‘staat’ schrijft men in het Frans met een hoofdletter État, dus rechtsstaat wordt État de droit. Berthier vervolgt dan :

Je zou kunnen denken dat de uitdrukking ‘rechtsstaat’ (met een kleine letter s) op hetzelfde model is gevormd als de staat van de natuur, en een politieke omgeving aanduidt waarin de relaties tussen individuen niet onderworpen zijn aan willekeur, maar aan regels die van toepassing zijn voor iedereen. Maar het is veelbetekenend dat de uitdrukking de vorm aannam van de rechtsStaat (met een hoofdletter S). Dat suggereert dat alleen de Staat in staat is recht te creëren. De staat wordt de enige bron, de enige garant en het enige doel van het recht. Het is een daadwerkelijk statelijk opeisen van een concept dat in principe niet automatisch het bestaan ​​van de staat veronderstelt.

De rechtsstaat wordt zo ‘het recht van de Staat’. In de uitdrukking rechtsstaat is het rechtsbegrip doorslaggevend ; in de uitdrukking rechtsStaat is het recht slechts één kenmerk van de staat. Er is geen recht meer, dat niet door de staat wordt bekrachtigd : elke betwisting van het recht, zelfs het meest onrechtvaardige, dat door de staat wordt uitgevaardigd, wordt ervaren als een uitdaging van de Staat, en daarom een verdenking van terrorisme. Men kan niet langer aanspraak maken op een recht dat boven het recht van de staat uit zou gaan.

Dit zijn geen speculaties : het sociaal recht, dat hoofdzakelijk voortkomt uit klassenstrijd en mobilisaties van de bevolking, wordt voortdurend ondermijnd door de ‘rechtsStaat’ : pogingen om de verworvenheden van het sociaal recht te verdedigen, stuiten op de onfeilbare toepassing van het recht van de Staat. Het recht van de Staat, dat zich uitoefent op het beheer van de sociale zekerheid, heeft er dus niet naar gestreefd de controle over de gezondheidszorguitgaven terug te geven aan de werknemers, maar deze van hen af ​​te pakken, onder het voorwendsel van het monopolie van een vakbond op het gebied van de gezondheidszorg [50]. [..]

Het is waar dat de Staat het initiatief had kunnen nemen om de controle over deze instelling bij de werknemers terug te brengen. Tegelijk had men zich na het moment van legitiem ongeloof kunnen afvragen waarom de werknemers deze stap niet zelf hadden uitgevoerd. Daarmee komen we bij een van de vragen van Bakoenin : hoe raakt de massa overtuigd van de legitimiteit van het recht van de Staat ? [..]

Ter afsluiting
Tot zover René Berthier. Ik beloofde nog kort terug te komen op Hugo Krabbe, waarbij de vraag is te stellen of hij zich in de woorden van Bakoenin zou kunnen herkennen. Elk antwoord daarop lijkt mij speculatief. Een ding is zeker, Krabbe heeft zich niet met het anarchisme beziggehouden. Langemeijer weet evenwel op te merken dat Krabbe werkte vanuit een visie van de Oostenrijks-Duitse jurist Rudolf Laun (1882-1975), die meende : ‘alles wat aan het recht heteronoom is, de wetgeving dus met name, schept op zichzelf nog geen plicht tot naleving…’ (p.148). Bij Krabbe kom je ook tegen dat de gelding van ongeschreven recht in beginsel op gelijke voet staat met de wet. De krachteloosheid van de wet doet zich voor waar die wet strijdt met het rechtsbewustzijn van de meerderheid…

Enkele Nederlandstalige boeken van Krabbe zijn indertijd vrijwel onmiddellijk in het Duits vertaald. Ze zijn buiten Nederland bediscussieerd en je komt ze heden nog geciteerd tegen. Ik denk bijvoorbeeld aan de libertaire Italiaanse rechtsfilosoof Massimo La Torre en zijn boek Law as Institution (2010). Naast de verwijzing naar de Franse jurist Léon Michoud (1855-1916) behandelt La Torre ook twee boeken van Hugo Krabbe (pp. 21-22). Daaraan ontleent hij onder meer dat Krabbe allerhande theorieën over de rechtsstaat verwerpt, omdat die, wat hij noemt, het Obrigkeitsidee in stand houden. Hier komen we dan, op een andere manier verwoord, tegen waarmee René Berthier zich hierboven heeft beziggehouden met zijn onderkenning van het verschil tussen rechtsStaat en rechtsstaat.

René Berthier

[Vertaling en bewerking door Thom Holterman van gedeelten van het artikel ‘État, droit et légitimité’ van René Berthier in : l’Homme et la société (nr. 123-124, 1997 ; Online) ; aangevuld door Thom Holterman met Nederlandstalige juridische informatie.]

Share this :